Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [36]Wie is zij, die er [37]uitziet [38]als de dageraad, schoon, gelijk [39]de maan, [40]zuiver [41]als de zon, [42]schrikkelijk als [slagorden] met banieren? 36. Dat is, wat voor een is dit? Dit wordt gevraagd door degenen, die in het einde van vs.9 vermeld zijn. Zij verwonderen zich over de schoonheid en heerlijkheid der kerk Gods, alsof zij zeiden: Is dat die kerk, die wij versmaad hebben? Zie hoe heerlijk is zij nu! 37. Of, uitkijkt, verschijnt. 38. Gelijk de klare morgenstond na den duisteren nacht, alzo staat de Bruid op en komt voort, na de duisternis van het kruis, onwetenschap en dwaling; te weten als de morgenster van de kennis van Christus in haar hart opgaat. Zie Jes.60:2; 2 Petr.1:19. 39. De maan heeft in het Hebreeuws haren naam van wittigheid en van haar helder schijnsel. Hier betekent het schoon schijnen der maan den heerlijken staat der kerk Gods. Zie dergelijke manier van spreken Jes.30:26, en Jes.60:20; Ezech.16:14, en Ezech.32:7,8; Joel 3:15. 40. Zuiver, of klaar, of rein. 41. Christus is de zon der gerechtigheid, Mal.4:2. De vrouw, te weten zijne Bruid, is met de zon bekleed, Openb.12:1. Want zij heeft Christus aangedaan door het geloof, Gal.3:27; door wiens gerechtigheid zij gezuiverd is van hare zonden, en alzo is zij heerlijk en schoon schijnende. 42. Te weten harer vijanden, met wie zij te vechten heeft onder de banier van haren Bruidegom, aanhebbende niet vleselijke wapens, maar machtig door God om de sterkten neder te werpen; 2 Kor.10:4. Zie ook Ex.15:14,15,16; Deut.2:25, en Deut.33:29; Ps.48:5,6. Zie ook boven de aantekening vs.4.